de bijna-president zit op zijn zolderkamertje
te doen alsof de wereld te omwentelen valt
kousenvoeten strelen de houten vloer
die kraakt wanneer hij op en neer drentelt
hij telefoneert
met de staatssecretaris-die-alles-kan
een betere wereld bedenken per long-distance call; de vloer
is oud en gespleten en honderden gingen hen al voor
je kan hun sporen nog zien als je je oor tegen het hout
drukt,
verzakkingen en uitgesleten daar waar ijsberen leerden
dat er aan cirkellopen nooit een einde komt en je komt
alleen jezelf tegen en je declameert vol vuur
verschillende varianten van hetzelfde, tafelrond;
enkel de jaarrimpels geven aan hoeveel tijd
er reeds vermeden werd en hoe weinig er nog rest
voor liefde
want liefde; zonder liefde
elke poging zinloos, een emmer
met een gat in, armen wapperend
in het ijle, wild gesticulerend van zus
en zo, maar leeg als leeg kan zijn,
zonder alles, zonder vulling, zonder
dat wat kousenvoeten zo graag
houten vloeren doet kussen; liefde
de bijna-president ziet opeens het licht
het schijnt hem fel in zijn gezicht en hij
lacht een kort droog lachje; in de kachel
sist zachtjes het afvalhout van buiten, wat nat,
wat vuil en het ruikt een beetje naar de kater
van de buren waar de televisie kirt en klatert
over presidenten die zonder schroom
mekaar de koppen inslaan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten