ge zit in de trein helemaal
van Hasselt naar huis
en er stond een man in de wei
er stond een man in de wei
en de wei was groen
de man was geel en groot
en hij bukte zich niet
hij stond recht
met zijn rug naar
de voorkant
er liepen ook twee ponies
voorbij maar niet in die wei
in een andere
twee rieten stoelen
op een verhoogd plateau
heel leeg zo zonder iemand
maar wel gezellig voor straks
bij de avondzon zo de wereld
zien verdwijnen
gescheurde gordijnen
in een huis dat er nochtans
niet triestig uitzag, eerder
een beetje Poe maar
met een gieter
in plaats van kat
bruggetjes regen het landschap
aan elkaar tot een parelpladijs
voor fietsers, wij fietsen onze
kantjes er per kilometer af
strak in het truitje
door het helmgras
of in gewatteerde ribbeljas
dat houdt alles tegen
aan de overweg krijgt
een kind een oplawaai
de vader waarschijnlijk ook
toen hij haar bijna onder
de trein zag lopen
een fladderende
vlinder achterna
net op tijd bij haar lichtgele
fluwelen poederkraagje gevat
en achteruit getrokken
en nu naar huis godverdomme
een luid elektronisch signaal
binnen in elk van de wagons
dat zich om de drie minuten
herhaalt herinnert ons eraan
dat de deuren nog openstaan
en dat ook zo moeten blijven
de bieptoon doorprikt de huid
van het lawaai van buiten
dat ons door de opzijgeschoven schuifraampjes verse ademlucht komt brengen, zo blijft ge in leven
zo gaat ge niet dood
Geen opmerkingen:
Een reactie posten