Er was eens … een meisje en dat meisje heette Willetje.
Willetje woonde met haar moeder en grootmoeder in een klein huisje. Dat huisje
hadden ze samen gemaakt van houten planken, vele kleuren verf en een glazen
koepel zodat je overdag de zon kon zien en ’s nachts alle sterren. Voor de
ramen hingen gehaakte gordijnen en voor elke deur lag een mat waarop ‘hopla!’ stond geschreven.
Het was een gezellig huisje. Het was niet gemakkelijk
geweest om het te maken, maar Willetje wist dat je alles kon doen en maken, als
je het écht wilde. Wat je nodig hebt is een eigen kamertje en genoeg tijd om daar
rustig in na te denken, en de juiste informatie. Soms moet je wat uitleg vragen
aan iemand die het al wat beter kan. Maar waar een willetje is, is een weg en
laat niemand je iets anders wijsmaken.
Dat is ook wat grootmoeder ’s nachts in het oor van Willetje
kwam fluisteren terwijl deze diep lag te slapen en droomde hoe ze kon vliegen.
De grootmoeder van Willetje was eigenlijk een fee. Ze was fantastisch. Ze kon
kromme nagels weer recht toveren en splinters uit handen laten verdwijnen. Kortsluitingen
liet ze flikkeren tot de kortsluitingen het beu werden en zichzelf repareerden en ’s nachts danste ze tot in de vroege
uurtjes met zware kleerkasten en houten tafels , tot die eindelijk allemaal op
de perfecte plaats stonden. ‘Waar een willetje is, is een weg’, fluisterde ze
dus in Willetjes oor en met die wijsheid bracht Willetje haar dagen door in het
kleine zelfgemaakte huisje langs de kant van de Grote Weg in een land ver weg
van hier, over de zeven bergen en de zeven fietspaden.
Op een dag liep Willetje langs de waterkant, niet ver van
het houten huisje. Ze was een beetje moe, dus ging ze even zitten in het gras.
Ze legde haar tasje met hamer, zaag, schoolschrift, en een hele dikke koek
naast zich neer en tuurde wat in het water. Ze kon zichzelf zien en ze lachte
naar het meisje in het water. Het meisje in het water lachte terug. Ze stak
haar tong uit naar het meisje in het water. Het meisje in het water stak ook
haar tong uit. Ze keek boos naar het meisje in het water en plots begon het
meisje in het water heel hard te huilen. Willetje schrok. Ze had geen zakdoek
bij en de snottebellen kwamen in lange slierten uit haar neus druipen. Het
meisje in het water keek even verbaasd en begon toen te lachen. Willetje moest
ook lachen. Ze was blij. Ze had een zusje, gevonden die vieze snottebellen
grappig vond. Dat vond ze wel leuk.
Willetje ging nu elke dag even langs de waterkant wandelen.
Soms voor school, soms erna. Dan zat ze even neer, liet haar voeten boven het
water bungelen en ze babbelde wat met het meisje in het water. Ze lachten
samen, ze lieten elkaar zien hoe ver ze hun tong konden uitsteken en hoe ze een
grote appel in een keer helemaal in hun mond konden proppen. Soms waren ze ook
boos. Dan gromden ze een beetje naar elkaar en wenkbrauwen gingen om ter
hoogste de lucht in. Gelukkig waren ze nooit erg lang boos, dat zou ook maar
vermoeiend zijn.
En paar weken na de eerste kennismaking gingen voorbij en
het was nu zomer. Willetje rende op blote voeten door het droge gras en plofte
neer aan de kant van het water. Het was warm en ze begon met haar grote teen in
het water te roeren. Het meisje in het water deed hetzelfde en grote kringen
begonnen zich te vormen. De kringen werden zo groot dat Willetje het meisje in
het water haast niet meer kon zien, dat vond ze wel spannend. Wanneer de
laatste grote kring eindelijk verdwenen was, zocht ze het meisje opnieuw, maar
dat was verdwenen. Waar was het meisje naartoe? Willetje boog zich verder voorover
en schrok zich haast een hoedje. Vanuit het water keek een jongetje haar aan.
Het jongetje lachte. Ze lachte aarzelend terug. Het jongetje likte zijn neus
met het puntje van zijn tong. Willetje deed hetzelfde. Het jongetje keek
verschrikkelijk scheel en Willetje deed hetzelfde tot ze zo hard moest lachen
dat ze bijna in het water viel. ‘Ik heb een broertje!’, dacht Willetje. ‘Ik heb
altijd al een broertje gewild en nu heb ik er eentje’.
Ze wandelde blij naar haar houten huisje, waar haar moeder druk bezig was boven in de boom, terwijl grootmoeder beneden aanwijzingen stond te geven. Ze waren een boomhut aan het bouwen voor Willetje, die bijna jarig was.
Ze wandelde blij naar haar houten huisje, waar haar moeder druk bezig was boven in de boom, terwijl grootmoeder beneden aanwijzingen stond te geven. Ze waren een boomhut aan het bouwen voor Willetje, die bijna jarig was.