A is 19 jaar oud. Ze draagt een lange grijze kokerjurk met
witte bolletjes, een kort blauw jeansvestje, een witte hoofddoek en lijkt
vergroeid met de oortjes van haar telefoon. Ze komt uit Syrië. Ze verveelt zich
snel, houdt niet van herhalen, ligt vaak met haar hoofd op de tafel omdat ze
hoofdpijn heeft. Als we nieuwe dingen leren in de klas, is ze een en al
aandacht. Het mag voor haar ook wel wat sneller gaan soms.
Ik durf haar niet te vragen of ze alleen in België is. Aan
haar adres te zien, woont ze in een opvangcentrum. Ze spreekt behoorlijk vlot
Engels en heeft duidelijk gevoel voor taal. Ze wil later journaliste worden en
ook een boek schrijven. Schrijven doet
ze nu al, haar gedachten en soms een gedicht. Ze leest ook veel. Ze houdt van
de regen en grijze dagen. Dan kan ze binnen blijven en zich opsluiten in haar
eigen wereldje van boeken en woorden en gedichten en gedachten. Ik durf haar
niet vragen of ze ook vrolijke dingen denkt. Of romantische.
Ze vindt dat ik geen stress mag hebben. Dat ik recht op rust
heb. Dat ik me meer moet ontspannen. Dat ik mooie ogen heb, de ogen van de
Yezidi. Dat zijn speciale mensen, zegt ze. En ja, ook als ik boos kijkt, vindt
ze mijn ogen mooi.
Ik probeer haar aan het lachen te krijgen met flauwe
grapjes. Af en toe trek ik haar tegen me aan en wil haar iets liefs zeggen, het
is sterker dan mezelf. Ik zoek tijd om extra oefeningen voor haar te maken,
oefeningen met veel mooie teksten.
Ik zou haar moeder kunnen zijn. Of toch tenminste haar grote
zus.
We hebben allemaal veel meer tijd nodig.